- glacer
- glacer [glaasee]I 〈overgankelijk werkwoord〉1 doen bevriezen ⇒ sterk koelen, ijskoud maken2 doen verstijven ⇒ 〈figuurlijk〉 verlammen3 glanzend maken ⇒ glazuren♦voorbeelden:1 glacer le champagne • de champagne koelen in ijs2 glacer l'enthousiasme • de geestdrift bekoelenson comportement glace les gens • door zijn manier van doen schrikt hij de mensen afla pluie nous glace les mains • we krijgen ijskoude handen van de regenla peur le glaçait jusqu'aux os • hij was door de schrik volledig verlamd3 glacer un tableau • een schilderij vernissenII se glacer 〈wederkerend werkwoord〉1 bevriezen ⇒ sterk afkoelen, ijskoud worden2 〈formeel〉verstijven ⇒ stollen♦voorbeelden:1 le fleuve s'est glacé • de rivier is dichtgevroren2 son visage se glaça • zijn gezicht verstardev1) doen bevriezen2) verlammen3) glanzend maken, glazuren
Dictionnaire français-néerlandais. 2013.